vierentwintigste zondag A | <– Date –> <– Thread –> |
From: Antoine Rubbens (Antoine.Rubbens![]() |
|
Date: Sat, 3 Sep 2011 00:39:24 -0700 (PDT) |
Niemand leeft voor zichzelf alleen (Rom. 14,7-9) “Niemand leeft voor zichzelf alleen, niemand
sterft voor zichzelf alleen.” Niemand van die duizenden mensen die elke dag het Centraal station in
en uitgaan? Niemand van de vele voetbalfans die de wekelijks de stadia vullen? “Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor
zichzelf.” Niemand van de miljoenen slachtoffers in de
concentratiekampen, bij overstromingen en aardbevingen? Niemand, ook ik niet?
Zelf wie zeer sociaal was, sterft alleen. Elke mens sterft alleen, al staan
familieleden en verzorgenden bij het sterfbed. Elkeen sterft zijn eigen dood.
Daarom bad R.M. Rilke: “O,
Herr, gib jedem seinen eigenen Tod. Das Sterben, das aus jenem Leben geht,
darin er Liebe hatte, Sinn und Not”. Is Paulus niet te optimistisch met deze drie treffende en hoopvolle
verzen, waarmee wij voor dit jaar de lezingen uit de Romeinenbrief besluiten.
Deze verzen zijn goed gekend. Wij horen ze vaak bij een uitvaartliturgie en
wij kennen ze langs twee liederen uit Zingt Jubilate (ZJ 923, 928). Parochiepriesters op grote parochies hadden (hebben) 100
uitvaarten in een jaar en kunnen vertellen van dramatische situaties in het
leven van de overledenen en van de pijn van de rouwende familie. In crematoria
nemen diakens en andere rouwbegeleiders deze taken op zich en hebben daarvoor
soms heel weinig gegevens over de overledene. Soms is er niemand bij behalve
de begrafenisondernemer. Als je 90 jaar bent en geen familie en daarvan meer dan
zestig in een psychiatrisch centrum woonde, dan kunnen er niet velen aanwezig
zijn. Of wanneer je sterft ver huis, zoals Teilhard de Chardin eenzaam stierf
in New York… Toch hoort daar dit woord van vertrouwen; dat elk leven
zijn zin heeft gehad. Pastoraal begeleidenden bezitten de kunst om bij elke
overledene, jong of oud, een positieve trek te releveren. Niet de status (Roger
Raveel in Carlos Alleen, Een
kapel te Machelen-aan-de Leie, p. 109) Op
het Franse kerkhof van Thiais (Val de Marne), worden jaarlijks 300 à 400 mensen
begraven, van wie niemand het dode lichaam kwam identificeren of opvragen. Een
groep vrijwilligers begeleidt deze begrafenissen. Dominique, een van hen, zegt
bij zo’n uitvaart: “Wie was je? Wat deed je in Parijs? Aan wat
ben je gestorven? Wij weten niets over jou, maar zijn gekomen als eenvoudige
getuigen bij het einde van je levensreis om onze solidariteit te betuigen”
(Les compagnons du dernier voyage, L.M. 16.02.2010). Elk
leven heeft zin. Dit hoorde het schamele meisje Josmina in de film La Strada
wanneer haar een klein steentje werd getoond. “Ik heb een steen
verlegd in de rivier” (Bram Vermeulen). Maar door stenen te
verleggen en boomstammen in de rivier te werpen, veroorzaakten kinderen een
overstroming. Welke
goede daad hebben we gedaan? “Er was eens een vrouw, een voorbeeld van boosaardigheid. Zij stierf.
Nooit in haar leven had zij een enkele goede daad gedaan. De duivels grepen
haar en gooiden haar in een zee van vuur en haar beschermengel stond te denken:
“Heeft zij nooit één
goede daad gedaan die ik God kan mededelen?” En hij herinnerde zich,
dat zij eens in haar leven, in haar moestuin, een uitje had geplukt en aan een
bedelares had gegeven. Toen zei God: “Geef haar het uitje, laat zij zich vastgrijpen
en trek jij haar aan het uitje naar boven. Lukt het je haar zo uit de vuurzee
te trekken, dan is zij gered, anders zal ze eeuwig in het vuur branden.” De engel deed het, de vrouw pakte het uitje en zij was
bijna uit de vuurzee getrokken. Toen de andere zondaars dat zagen, grepen zij
zich vast aan de vrouw en wilden samen met haar worden gered. Maar de boze
vrouw gunde het de andere zondaars niet en begon met haar voeten weg te trappen
en zei:”Dit is mijn
uitje. Niet van jullie, jullie mogen niet met mij mee.” Zodra ze dat
had gezegd, brak het uitje in tweeën en de vrouw viel terug in het vuur, waar
ze tot nu toe brandt. Haar beschermengel ging wenend heen” ( F. Dostojewski, De gebroeders Karamazov).
De context waarin Paulus zijn tekst aanhaalt is niet direct deze van
funeraria, maar van het Rome van zijn tijd en van de spanningen binnen de
gemeente. Paulus heeft de christenen aldaar voor ogen, onder wie een aantal
zich om religieuze of
levensbeschouwelijke redenen onthouden van spijzen en die bepaalde dagen in
reliëf zetten. Hij zelf is iemand die zich daar boven kan zetten vanuit de
vrijheid die Christus hem geschonken heeft. In een gemeenschap met zwakken en
sterken is het gevaar groot dat de sterken op de zwakken neerzien en dat elke
groep zich afsluit voor de andere. Paulus zegt daarop dat wij allen voor
elkeen betekenis hebben. Wij hebben de anderen nodig. Plooi je niet terug op
jezelf. Je leeft niet alleen. Zie niet neer op je broeder en zuster (Rom.
14,10-13). Er staat een grotere solidariteit op het spel, de gemeenschap van de liefde: “In de
sanctorum communio 'leeft niemand van ons voor zichzelf alleen, niemand
sterft voor zichzelf alleen' (Rom. 14,7). 'Wanneer één lid lijdt, delen
alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde.
Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit
lichaam' (1 Kor. 12,26-27). 'De liefde zoekt zichzelf niet' (1 Kor.
13,5). Het geringste dat wij uit liefde doen, strekt allen tot voordeel op
grond van deze solidariteit met alle mensen, levenden en doden, die steunt op
de gemeenschap van de heiligen. Iedere zonde schaadt deze gemeenschap”
(KKK 953). Paulus
blikt nog verder. Er is een diepere reden waarom we niet alleen zijn. Wij
zijn namelijk verbonden met Jezus. Hij neemt ons op bij hem. Hij heerst over
leven en doden. In hem hebben we ons houvast en is onze eenzaamheid
opgeheven. Paulus verwijdt onze
horizon en gebruikt daarvoor een bestaande hymne op de opgestane en
verheerlijkte Heer. “Daarvoor
is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en
levenden” (Rom. 14,9).
“Het opstijgen ten hemel van Christus betekent dat Hij in zijn
menselijke natuur deel heeft aan de macht en het gezag van God zelf. Jezus
Christus is de Heer. Hij heeft alle macht in de hemel en op aarde. Hij staat
'hoog boven alle heerschappijen, machten, krachten en hoogheden,' want de Vader
heeft 'alles onder zijn voeten gelegd' (Ef. 1, 20-22). Christus is de Heer van
het heelal en van de geschiedenis. In Hem vinden de geschiedenis van de mens
en zelfs heel de schepping hun 'samenvatting' (Ef. 1,10), hun transcendente
voltooiing” (KKK 668). Antoine Rubbens Gecontroleerd op virussen en op inhoud door Sophos en MailMarshal Aandacht :
De informatie in dit bericht of in de
bijlagen ervan is enkel bedoeld voor de persoon of de entiteit tot wie het
bericht is gericht, en kan vertrouwelijke of persoonlijke zaken bevatten. Het
bekijken, doorzenden, verspreiden of ander gebruik van, of het actie ondernemen
vertrouwend of gebaseerd op deze informatie door andere personen of entiteiten
dan diegene voor wie ze bestemd was, is verboden. Als u dit bericht
verkeerdelijk hebt ontvangen, gelieve dan de afzender te contacteren en het
bericht van eender welk systeem te verwijderen, alsook eventuele kopies
ervan.
|
- (no other messages in thread)
Results generated by Tiger Technologies Web hosting using MHonArc.