25e zondag door het jaar A - 2014
Zusters en broeders,
Zoals zo dikwijls vertelt Jezus een fantastische parabel over het
Rijk der hemelen, en dat is het rijk van liefde, vrede en
gerechtigheid dat God bij zijn schepping heeft gewild en dat Jezus
ons heeft voorgeleefd. Dit keer lijkt dat Rijk op een landeigenaar
die vroeg in de morgen arbeiders huurt voor zijn wijngaard. Hij zal
ze ’s avonds één denarie betalen, en dat is een goed loon, want het
komt overeen met meer dan honderd euro. Blijkbaar heeft hij een zeer
grote wijngaard, want rond het derde, het zesde, het negende en het
elfde uur, dus om 9, om 12, om 15 en om 17 uur huurt hij telkens
arbeiders bij. ’s Avonds krijgen ze allen hetzelfde loon, dit tot
verontwaardiging van de mannen die de hele dag gewerkt hebben. Zij
kunnen er niet mee leven dat zij die maar één uur gewerkt hebben
evenveel betaald worden als zijzelf. En misschien hebben niet alleen
zij, maar ook wij daar vragen bij.
Vooreerst: Waarom betaalt die landeigenaard zo’n mooi loon aan
mensen die maar één uur gewerkt hebben? Ik denk dat hier maar één
antwoord op is, en dat is dat die parabel de huiveringwekkende
goedheid van God illustreert. Want die landeigenaar, dat is het
beeld van de Heer onze God. Hij is er voor alle mensen, en Hij is
ook even goed voor alle mensen. Ook voor de mensen die het zelf
minder goed hebben, die minder gemotiveerd zijn of die minder kansen
krijgen. Zoals die arbeiders die het negende en het elfde uur nog
geen werk gekregen hebben. Wie zijn zij? Wel, zij zijn de
overtollige ouderen, de niet-gediplomeerden, de vreemdelingen, de
mensen met een zwakke gezondheid, de ik weet ik niet welke mensen
nog allemaal die in onze tijd en in onze cultuur geen of weinig kans
krijgen, of uitgestoten worden. Mensen ook over wie geroddeld wordt,
op wie met minachting wordt neergekeken, of naar wie helemaal niet
gekeken wordt. Zulke mensen dus, ongelijke mensen. Maar voor God
zijn alle mensen zijn kinderen, en voor Hem zijn allen ze
gelijk.
Ik denk dat we ons ook hierbij een vraag moeten stellen,
namelijk: Waarom zijn voor ons niet alle mensen gelijk? Waarom
hebben wij het zo moeilijk om solidair te zijn met kansarmen? Om mee
te voelen met mensen met problemen, met zieken, met armen, met
ouderen? Om op te komen voor mensen die de verkeerde weg opgaan?
Waarom?
Misschien vinden we het antwoord op die vraag in de eerste
lezing. Daarin zegt de God de Heer bij monde van de profeet Jesaja:
‘Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, en mijn wegen
zijn niet uw wegen. Want zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo
hoog gaan mijn wegen en mijn gedachten uw wegen en uw gedachten te
boven.’ Dat zijn misschien de meest diepgaande woorden die we ooit
over God en mens gehoord hebben: God is God, en wij zijn mens. En
God is hoog boven ons, zo hoog dat we Hem nooit zullen begrijpen.
Zoals de arbeiders van het eerste uur niet konden, en wellicht ook
niet wilden begrijpen dat de arbeiders die maar één uur gewerkt
hadden evenveel betaald werden als zijzelf. En wat zegt de
landeigenaar? ‘Zijt gij kwaad omdat ik goed ben?’ Dat zijn zijn
woorden, en ik denk dat we ze kennen. Want misschien zijn ook wij
soms om dezelfde reden kwaad op de Heer onze God. Misschien zeggen
ook wij soms: Ik doe zo mijn best, ik werk me kapot, ik leef
gelovig en ik ben zo vroom als ik maar kan, en toch word ik
getroffen door ellende. Waarom? En waarom laat God mensen die
spotten met Hem en zijn geboden wél gelukkig zijn? Waarom maken zij
geen ellende mee, en ik wel? Waarom worden zij niet gestraft?
Zusters en broeders, onze gedachten zijn niet Gods gedachten, en
zijn wegen zijn niet onze wegen. Maar laten we toch proberen te
leven naar zijn gedachten en zijn wegen te gaan. En laten we nooit
vergeten dat Hij ons aan het einde van de weg opwacht met zijn
denarie van eeuwige liefde en vrede. Amen.
Download
dit document in
Word-formaat