2e zondag in de paastijd B -
2015
Zusters en broeders,
Het evangelie vertelt een heel aangrijpend verhaal, dat ervaren we het wellicht allen. En wellicht beseffen we ook allen dat we ons echt moeten
afvragen waar wij staan in dit verhaal, en hoe we het beleven. Dat is al zo van bij het begin. We horen dat de deuren van de verblijfplaats van de
leerlingen gesloten waren uit vrees voor de joden, en dat is merkwaardig, want de apostelen zijn zelf ook joden. Waarom zijn ze dan bang? Dat zegt de
evangelist niet, maar misschien zijn ze bang omdat hun wantrouwen immens groot is na wat er met Jezus gebeurd is. Zijn wij anders dan de apostelen, of
zijn ook wij bang van alles en iedereen, omdat ons wantrouwen zo groot is dat we niemand meer vertrouwen, ook niet onze naaste bestaanden? Zoeken we
misschien de zogenaamd diepere grond, of de zogenaamd echte reden achter alles wat anderen zeggen, geloven of doen? Blijven we misschien daarom ook
doof voor wat Jezus toewenst: ‘Vrede zij u’, zegt Hij tegen zijn apostelen, en die vrede wenst Hij ook ons toe. Zijn wij daar gevoelig
voor, dringt het tot ons door? Zozeer dat wij echt proberen de vrede te brengen die Jezus ons toewenst? Straks zullen we het weer doen: elkaar vrede
toewensen, maar menen we dat ook oprecht? Of doen we het alleen omdat de voorganger het vraagt? En wensen we niet alleen vrede, maar doen we effectief
iets om echt in vrede te leven in ons gezin, in onze buurt, op ons werk, overal waar we komen en gaan? Doen we dat? Vredevol zijn, zoals Jezus ons
toewenst? Kunnen we dus ook aanvaarden dat iemand anders kan denken, anders kan spreken, anders kan zijn dan wijzelf?
En zijn ook wij, net als de apostelen, vervuld van vreugde wanneer we Jezus ontmoeten? Of misschien beter gezegd: ontmoeten we Jezus echt? Willen
we Hem zelfs echt ontmoeten? Zo echt dat wij proberen te leven naar de Geest die we van Hem ontvangen. Zijn Geest van van liefde en vrede, van
barmhartigheid, van meeleven en troost. Geen grote woorden, geen indrukwekkende daden, maar gewone dingen, zoals echt luisteren naar iemand in nood,
meevoelen met de problemen van anderen en het verdriet van anderen. Echt aandacht hebben voor mensen. Delen en vergeven. En ons durven afvragen of we
dat echt kunnen: iemand iets vergeven. Iemand vergeven die ons iets heeft aangedaan. Zoals altijd is Jezus daarin het na te leven voorbeeld. Toen Hij
gekruisigd werd, bad Hij: ‘Heer, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.’ Kunnen wij dat ook: bidden om vergeving voor anderen?
Kunnen we de wreedheid vergeven die elke dag in Arabische en Afrikaanse landen gepleegd wordt? Zouden wij het ooit kunnen vergeven als het ons werd
aangedaan?
En dan is er het verhaal van Thomas. Didymus wordt hij ook genoemd, en dat betekent tweeling, of tweelingbroer. Is hij misschien onze
tweelingbroer? Die eerste dag van de week was hij afwezig, en hij gelooft niet wat de anderen hem vertellen: dat Jezus verrezen is, en dat Hij
aan hen verschenen is. Want hij is iemand die niet in praatjes gelooft. Hij wil harde bewijzen, hij wil zelf zien, hij wil Jezus aanraken, want dan
alleen weet hij of de man die zogezegd verschenen is de gewonde, de vermoorde Jezus is die echt verrezen en verschenen is. Hij hield er een bijnaam
aan over, die ook vandaag nog gebruikt wordt. ‘Je bent een ongelovige Thomas’, krijgt iemand te horen die niet zomaar alles gelooft. Maar
Thomas is niet ongelovig, integendeel hij spreekt de sterkste geloofsbelijdenis uit die er in het evangelie te horen is: ‘Mijn Heer en mijn
God’ roept hij uit wanneer Jezus ook aan hem verschijnt. Zeggen wij dit ook? Is ons geloof even sterk als dat van Thomas? Is Jezus echt onze
Heer, is Hij onze God wiens weg we willen gaan, en die we proberen na te leven?
Zusters en broeders, wie en wat zijn wij in dit aangrijpend evangelieverhaal? Zij we sterk in ons geloof, of zijn we bang om er voor uit te komen?
Proberen we te leven naar de vrede die Jezus ons toewenst? Zijn we echt gelovig, ook al hebben we niet gezien zoals de apostelen? Zo gelovig als
Thomas, onze tweelingbroer. In de eerste lezing horen we hoe de eerste christenen één van hart en één van ziel waren. Zo
één dat ze als gemeenschap indruk maakten. Zo sterk was hun geloof in de verrezen Heer. Laten we bidden dat ook wij zo gelovig mogen
zijn, zodat ook wij als gelovige gemeenschap één van hart en één van ziel kunnen zijn. Amen.
Download dit document in
Word-formaat