18e zondag door het jaar B - 2015
Zusters en broeders,
Vorige week ging het evangelie over wonder van de broodvermenigvuldiging, vandaag en ook de drie volgende zondagen, gaat het over de kern van dat
wonder. En die kern is het antwoord op de vraag: wat is de broodvermenigvuldiging voor Jezus, wat was ze voor de vijfduizend mannen die van het
overvloedige brood mochten eten, en wat is ze voor ons.
Uit de eerste lezing blijkt dat de vraag naar voedsel niet nieuw is. Na hun vlucht uit Egypte trekken de Israëlieten door de
Sinaïwoestijn. Zoals verwacht lijden ze onder water- en voedselgebrek. Ze nemen het God zelfs kwalijk dat Hij hun uit de slavernij van Egypte
bevrijd heeft, want daar was wél eten en drinken. En dan zorgt God de Heer voor al het nodige: kwartels vallen uit de lucht, en dauw blijkt
manna te zijn, waarvan Mozes zegt: ‘Dit is brood dat de Heer u te eten geeft.’ Daarmee wordt duidelijk hoe het manna moet begrepen worden:
het is een teken van God de Heer die zegt: Als je mijn weg gaat, ben Ik er, en zal Ik er altijd zijn voor u.’ Want manna, dat is het brood uit
de hemel, dat is Gods aanwezigheid onder de mensen, dat is Gods liefde en zijn zorg voor alle mensen onderweg.
En dan het evangelie. Vijfduizend mannen hebben genoten van het overdadige brood dat Jezus hun gegeven heeft. Ze hebben daar niets voor moeten
doen. Ze hebben er niet eens om gevraagd. Ze hebben ook niet gereclameerd omdat ze honger hadden, wat de Israëlieten in de woestijn wél
gedaan hadden. Maar het was wel heel snel duidelijk wat die overvloed betekende voor hen: het was gratis voedsel, waar ze niets moesten voor doen. Wat
een leven! Wat werd Israël een luilekkerland! Zo zagen ze het brood dat hun geschonken was, en omdat Jezus begreep dat ze zich van Hem meester
wilden maken om Hem tot koning uit te roepen, was Hij in stilte verdwenen. Want Hij wilde geen koning zijn, Hij wilde geen succesrijke profeet zijn
die alleen maar aan sensatie dacht. Wanneer de menigte Hem teruggevonden heeft, begint Hij daarom een gesprek met hen. Meteen maakt Hij hun duidelijk
dat ze niet mogen blijven stilstaan bij de schijnbare werkelijkheid van het brood dat ze gekregen hebben. ‘Werk niet voor voedsel dat
vergaat’, zegt Hij, ‘maar voor voedsel dat blijft, voedsel van het eeuwig leven dat de Mensenzoon u zal geven, want op Hem heeft de Vader,
heeft God zelf zijn zegel gedrukt.’
Zo wordt meteen duidelijk dat het brood dat Hij gegeven heeft meer is dan een overdadige voedselbank. Hij noemt het voedsel voor het eeuwig leven,
zichzelf noemt Hij de Mensenzoon, en God noemt Hij zijn Vader. Nog dieper en nog directer klinkt het op het einde van het evangelie: ‘Ik
ben het brood om van te leven.’ zegt Hij. ‘Wie naar Mij toe komt, krijgt geen honger meer, en wie in Mij gelooft, krijgt nooit meer
dorst.’
Dat is dus de kern, de echte werkelijkheid van de broodvermenigvuldiging. Jezus zelf is het brood dat uit de hemel komt en ons geschonken wordt.
Daarbij vragen we ons wellicht af hoe we dat moeten verstaan. Moeten we geen aandacht hebben voor ons werk, onze inzet, de praktijk van ons dagelijks
leven? Natuurlijk wel. Jezus heeft immers zelf als mens onder de mensen gewoond. Hij heeft ons mensenleven geleid. Wanneer Hij zichzelf het brood
noemt om van te leven, nodigt Hij ons dus niet uit om niets meer te doen voor de dagelijkse praktijk van ons leven, maar om ons doen en ons denken
door Hem te laten voeden, zodat we leven zoals Hij. Dus niet met alleen maar aandacht voor onszelf, ons werk, ons bezit, onze eigenheid, maar ook voor
onze medemensen, voor onze hulp en vrijgevigheid aan mensen in nood, voor ons zoeken naar gerechtigheid en vrede. Want leven met Jezus als brood om
van te leven betekent dat we de weg willen gaan van God zelf, en die weg is liefde. Immers, God is eindeloze liefde en vrede, eindeloze goedheid en
rechtvaardigheid, eindeloze vergeving en barmhartigheid.
Zusters en broeders, moge het zo zijn: dat Jezus ons brood is om van te leven, zodat we leven in en naar de liefde van zijn Vader. Amen.
Download dit document in Word-formaat