- Eerste lezing: 1 Korintiërs 11, 23-26
- Evangelie: Lucas 9, 11b-17
Zusters en broeders,
Sacramentsdag is geen zondag zoals alle andere, maar het is de dag waarop we het wezen zelf van ons christen zijn gedenken.
Het begint al in de eerste lezing. Melchisedek, die koning is van Salem en priester van de allerhoogste God, biedt Abraham brood en wijn aan, en
spreekt zijn zegen uit over hem en over de allerhoogste God. Mozes is zo aangegrepen door die hartelijke gastvrijheid en door die vroomheid dat hij
een tiende van zijn bezit aan Melchisedek schenkt.
In de tweede lezing hoorden we de woorden van de consecratie. Ze komen uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. Hijzelf kreeg die
woorden via de overlevering en hij geeft ze nu op zijn beurt door. Het zijn woorden van Jezus op het Laatste Avondmaal, en ze vormen inderdaad het
wezen van ons geloof. Doe dit tot mijn gedachtenis, zegt Jezus.
En in het evangelie wijst Jezus de weg van zijn gedachtenis aan. Vijfduizend mensen luisteren naar zijn woorden over het koninkrijk van God, en wie
genezing nodig heeft, geneest Hij. Wanneer de avond valt, reageren de apostelen op een heel menselijke manier. ‘Heer, stuur die mensen
weg,’ zeggen ze. Ze denken dus alleen aan zichzelf – ze hebben immers geen eten voor zoveel mensen - en ze denken ook aan een praktische
regeling. In de onmiddellijke buurt kunnen zoveel mensen immers geen eten vinden, dus zullen ze in de omliggende dorpen moeten gaan kijken. Maar Jezus
gaat daar direct tegenin: ‘Geef gij hun maar te eten’, zegt Hij. En daarmee zegt Hij dat zijn apostelen afstand moeten nemen van zichzelf
en van hun puur menselijk denken, en dat ze boven zichzelf en hun zelfzucht moeten uitstijgen.
En zoals altijd wijst Jezus de weg aan. ‘Laat de mensen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig’, zegt Hij. Misschien vragen wij
ons af waarom Hij dat wil. Het antwoord op die vraag ervaren we wellicht onbewust in ons eigen leven. Wellicht weten we instinctief dat er in een
groep van vijfduizend mensen niet direct solidariteit zal ontstaan, maar de kans dat die wél ontstaat, is in een veel kleinere groep bijna
vanzelfsprekend. In zo’n kleine groep zijn mensen inderdaad veel sneller geneigd elkaar te helpen als er nood is. En dat is wat Jezus aan zijn
apostelen en dus ook aan ons met die opdracht leert. ‘Laat je niet verblinden door jezelf en door de massa, maar kijk om je heen, en help waar
dat nodig is,’ zegt Hij. En Hij leert ons nog iets. Wanneer de apostelen Hem vijf broden en twee vissen geven, slaat Hij zijn ogen ten hemel,
spreekt er een zegen over uit, breekt ze en geeft ze aan de leerlingen om ze te verdelen. We moeten dus meer doen dan breken en delen, we moeten God
ook danken voor alles wat we hebben en krijgen, en zijn zegen afsmeken. Niet alleen over voedsel en drank, maar over heel ons leven.
Zusters en broeders, het zou goed zijn als we ons samenzijn rond Jezus’ woorden en daden zouden spiegelen aan wat we vandaag in de lezingen
en in het evangelie hoorden. Dan zou ons menselijk gedrag even hartelijk zijn als dat van Melchisedek in de eerste lezing. Hij stelt geen vragen aan
Abraham, en nog minder eist hij iets. Integendeel, hij spreekt zijn zegen over hem uit, en biedt hem te eten en te drinken aan. Zijn wij even gastvrij
als Melchisedek, ook ten aanzien van mensen die we niet eens kennen? En het zou nog beter zijn als we ons zouden spiegelen aan het evangelie. Dan
zouden we God danken voor alles wat ons leven inhoudt, en zouden we vervuld zijn met liefdevolle zorg voor onze medemensen. Jezus roept ons trouwens
uitdrukkelijk op om ons aan zijn woorden en daden te spiegelen. ‘Doe dit tot mijn gedachtenis’, zegt Hij in de tweede lezing, en dat zijn
woorden van het Laatste Avondmaal. En die woorden vormen inderdaad de kern, het wezen zelf van ons christen zijn: dat we zouden doen wat Jezus ons
heeft voorgedaan en voorgeleefd. Laten we ons inspannen om Sacramentsdag zo mee te nemen in ons leven van elke dag. Amen.
Download dit
document