- Eerste lezing: Jesaja 62, 1-5
- Evangelie: Johannes 2, 1-12
Zusters en broeders,
Zoals zo dikwijls hoorden we in het evangelie een heel merkwaardig verhaal. Jezus is voor het eerst in het openbaar verschenen, en Hij heeft al
enkele mannen opgeroepen Hem te volgen. Een paar dagen later wordt hij samen met die leerlingen uitgenodigd op een bruiloft in Kana, en het is daar
dat het verhaal zich afspeelt. Zijn moeder merkt dat de wijn op is, terwijl het feest nog volop aan de gang is, en zegt dat tegen Jezus. Zijn reactie
is niet echt vriendelijk: ‘Vrouw, is dat soms uw zaak? Mijn uur is nog niet gekomen,’ klinkt het. Waarop Maria tegen de bedienden zegt:
‘Doe maar wat Hij zal zeggen.’ En daarop volgt dan het ongelofelijke wonder van de zeshonderd liter water die in wijn veranderen.
Een heel merkwaardig verhaal, inderdaad. Met ook een paar vragen. Waarom is Jezus zo onvriendelijk tegen zijn moeder? Wat bedoelt Hij met zijn uur
dat nog niet gekomen is? En hoe komt het dat Maria zo rustig en tegelijk zo overtuigend reageert?
Een antwoord vinden we in Jezus’ doop een paar dagen voordien. Toen was de heilige Geest over Hem neergedaald, en sprak een stem uit de
hemel: ‘Gij zijt mijn geliefde Zoon, in U vind Ik vreugde.’ Jezus beseft dus plots dat Hij geen mensenkind is, maar de Zoon van God,
en dat besef heeft Hij een paar dagen later nog niet verwerkt. Vandaar zijn onzekerheid hoe Hij met zijn moeder moet omgaan, en zijn uitspraak dat
zijn uur nog niet gekomen is. Maar zijn moeder is nu eenmaal een moeder, dus voelt ze zeer goed aan dat zijn uur wél gekomen is, en dat is het
uur waarop Hij zich als Gods geliefde Zoon zal openbaren. Dus zegt zij heel rustig, maar ook heel overtuigend tegen de bedienden dat ze maar moeten
doen wat Jezus zegt. En dat mondt uit in zes vaten fonkelende wijn, het symbool van Gods mateloze gaven van liefde, vrede en vreugde.
Zoals altijd moeten wij ons afvragen waar wij staan in het verhaal. Dat we met de bruiloftsgasten graag zouden meegenieten van die heerlijke wijn
in overvloed ligt wellicht voor de hand. Maar spiegelen we ons ook aan Maria? Hebben wij dezelfde bezorgdheid voor onze medemensen als zij? Niemand
heeft haar om hulp gevraagd, maar toch wil ze het probleem van het wijntekort helpen oplossen. Zijn wij even hulpvaardig voor mensen in nood, ook als
dat vreemdelingen of immigranten zijn? En is ons geloof in Jezus even sterk als dat van Maria? Een geloof dat ons zozeer kan sterken als ook onze
vaten leeg zijn. Onze vaten van vrede en vreugde, van goedheid en menslievendheid, van nederigheid en naastenliefde. En ook onze vaten van
moedeloosheid en teleurstelling, van ziekte en ellende, van problemen in onze relatie, in ons gezin, op ons werk, eigenlijk overal, want problemen
kunnen op de meest onverwachte plaatsen en tijden voorkomen. Geeft ons geloof ons dan kracht?
‘Doe maar wat Hij zal zeggen’, zegt Maria tegen de bedienden, en dat zegt ze ook tegen ons. Ze dringt daarbij haar wil niet op, ze
dwingt Jezus dus niet dat wijnprobleem op te lossen. Ze weet niet eens wat Jezus zal doen, maar ze is er zeker van dat het goed zal zijn wat Hij
doet. Hebben wij ook zo’n vertrouwen in Jezus, in God? Of leggen wij onze wil soms op? ‘God moet doen wat ik Hem vraag, ik heb er genoeg
voor gebeden, genoeg kaarsen voor gebrand. En als Hij niet doet wat ik vraag, moet ik Hem niet meer hebben.’ Is dat soms onze houding? Of zijn
wij altijd en in alle omstandigheden dankbaar voor Gods nabijheid en zijn overvloedige gaven van liefde, vrede en vreugde?
Zusters en broeders, vandaag begint de Gebedsweek voor de eenheid onder de christenen. Die week loopt tot 23 januari. Die eenheid komt niet
neer op het verlies van de eigenheid van katholieken, protestanten, orthodoxen en anglicanen, maar op eerbied en respect voor elkaars beleven. Ten
gronde zijn wij ook nu één, want allen zijn we christenen en allen kennen we maar één gebod: Hou boven al van God, en hou
even veel van je naaste als van jezelf. Zo vormen we één gemeenschap, worden we allen met de volheid van Gods genade vervuld, en
verheugt Hij zich om ons allen, zoals Jesaja het in de eerste lezing zegt. En de avond voor zijn lijden en dood bidt Jezus: ‘Laat hen allen
één zijn, Vader. Zoals Gij in Mij zijt en Ik in U.’ Moge zijn gebed werkelijkheid worden. Laten we één zijn in Hem
en in zijn Vader, zodat we ten volle kunnen genieten van zijn overvloedige gaven van liefde, vrede en vreugde. Amen.
Download dit document